Wormmiddelen hebben hetzelfde effect als antibiotica. Hoe meer je ze gebruikt, hoe sneller resistentie zich ontwikkelt en hoe slechter wormmiddelen gaan werken. Het zijn de wormen die zich wapenen en resistent worden voor het middel. Zodra bijvoorbeeld kleine bloedwormen – de meest voorkomende wormsoort in Nederland – bij je paard resistent zijn, werkt er nog slechts één ander wormmiddel. Er zijn namelijk maar twee wormmiddelen tegen bloedwormen. Als dit tweede en laatste middel niet meer werkt, wordt het lastig om je paard, als het een hoge worminfectie heeft, nog te genezen. Er zijn nog maar enkele wormmiddelen die effectief werken en nieuwe wormmiddelen zijn in de nabije toekomst niet te verwachten. Het goede nieuws is dat je zelf veel kunt doen om een worminfectie bij je paard te voorkomen. Hiermee zorg je voor minder wormmiddelgebruik en vertraag je de wormresistentie.
In de volgende elf punten lees je wat je voor jouw paard kunt doen:
1 Gebruik de ontworming doelgericht door vooraf mestonderzoek te doen. Aan de hand van de uitslag alleen de hoge ei-uitscheiders behandelen. De wormen ontwikkelen wormresistentie door blootstelling aan ontwormingsmiddelen. Dus niet alle paarden in de kudde ontwormen indien enkele paarden een hoge uitslag hebben. Een kleine hoeveelheid wormen is niet gevaarlijk voor de gezondheid van een paard. Probeer paarden niet wormvrij te krijgen maar controleer ze met mestonderzoek regelmatig of de wormbesmetting te hoog is.
2 Voorkom onderdosering. Blootstelling aan een te lage dosering zal niet voldoende zijn om de wormen te doden maar biedt wel de mogelijkheid om wormresistentie te ontwikkelen. Als het gewicht van het paard geschat wordt met een meetlint of een andere methode tel dan 10% bij het gewicht op. Alle wormmiddelen hebben een hoge veiligheidsmarge qua gebruik. Het is beter om te veel wormmiddel toe te dienen dan te weinig.
3 Na de ontworming paarden niet gelijk op een nieuwe weide zetten. Dit is een methode die veel is toegepast maar ondertussen achterhaald is. Een nieuw weiland heeft relatief weinig wormeitjes en larven in het gras. Resistente wormen blijven na ontworming achter in het darmstelsel en op de nieuwe weide zal er geen verdunning met niet-resistente wormen plaatsvinden. Beter is het om ontwormde paarden minimaal enkele dagen op de oude weide te houden. Dan nemen ontwormde paarden meer niet-resistente larven dan resistente larven van het weiland op. Door de verdunning met veel niet-resistene larven, krijgen de resistente larven minder kans zich te ontwikkelen.
4 De kudde samenstelling zoveel mogelijk gelijk houden en niet continue nieuwe paarden in de groep plaatsen.
5 Rotatie van weilanden of stripbegrazing reduceert de kans op worminfectie. Bij rotatie gaan paarden na een aantal weken van het ene naar het andere weiland. Bij stripbegrazing krijgen paarden dagelijks een verse strip gras. Eventueel schuift de achterkant van het weiland ook mee zodat gras tijd krijgt om te herstellen. De grasopbrengst is met rotatie of stripbegrazing hoger dan bij continue begrazing. Voorkom hierbij overbezetting en overbegrazing van het weiland waardoor paarden in de buurt van de mest gaan eten. Van nature vermijden paarden het grazen vlakbij de mest.
6 De allerbeste maatregel is het verwijderen van mest uit het weiland. De kleine bloedwormeitjes in de mest komen in het weiland uit en ontwikkelen zich tot larvenstadia 1, 2 en 3. De snelheid waarmee dit gaat is afhankelijk van temperatuur en vocht. Alleen larvestadium 3 (L3) is infectieus. Verzamel daarom de mest twee tot drie keer per week en bij warm weer om de dag. Mestplekken uitmaaien en weide slepen is effectief bij droge, zonnige en onbewolkte weersomstandigheden. Het UV licht doodt de wormeitjes en larven. Bij grijs, bewolkt weer vindt door slepen verspreiding van de wormeitjes en larven plaats waardoor de weide verder besmet raakt.
7 De mesthoop niet aangrenzend aan het weiland. Larven uit de mest migreren bij droge condities tot een meter buiten de mesthoop. En bij natte condities tot drie meter buiten de mesthoop.
8 Begrazing afwisselen met andere grazers zoals koeien en schapen is nuttig. Tenzij het weiland besmet is met leverbot of longworm. Bij koeien en schapen komt veel leverbot voor in natte, drassige weilanden. Een paard is een slechte gastheer voor leverbot maar bij zware besmetting van het weiland gaat het infectierisico omhoog. Ezels zijn drager van longworm en kunnen paarden besmetten.
9 Doe mestonderzoek bij binnenkomst van nieuwe paarden. Indien ontworming nodig is dan twee weken in een apart weiland en stal houden. Na twee weken weer mestonderzoek doen om eventuele wormresistentie uit te sluiten.
10 Wees voorzichtig bij transport van paarden en op andere weilanden laten grazen. Tijdens wedstrijden, evenementen, trainingen en vakanties is het beter om hooi te voeren. Van de onbekende weilanden kunnen ze gemakkelijk wormlarven opeten en mee naar huis nemen. Paarden die leven in een groep met een of meerdere reizende paarden hebben een hoger worminfectie risico dan paarden die leven in gesloten kuddes.
11 Stalhygiëne uitvoeren door stallen, paddocks, voeder- drinkbakken goed schoon te houden.
Hoe weet je of er sprake is van wormresistentie?
In de loop van de jaren zal langzaam een opbouw van wormresistentie plaatsvinden tegen bepaalde wormmiddelen. Wormresistentie test je door twee weken na ontworming nogmaals mestonderzoek te doen. Als het aantal wormeitjes niet met 85 tot 95% gereduceerd is, is er mogelijk sprake van wormresistentie. Zeker voor fenbendazol (merknaam Panacur) komt veel wormresistentie van kleine bloedworm voor. Fenbendazol is wel goed inzetbaar tegen spoelwormen.