Voor mestonderzoek is het nodig om de wormeitjes uit de mest te scheiden. De scheiding vindt plaats door de wormeitjes te laten drijven of laten zinken in een oplossing. Dit doe je door de mest los te roeren met water of met flotatie-oplossing. In een ideale situatie is de dichtheid van de oplossing zo dat de wormeitjes gaan drijven en de mestdeeltjes zinken (zie tekening).
Afhankelijk van de dichtheid van de vloeistof gaan wormeitjes zinken of drijven. Wormeitjes zinken in water. Water heeft een dichtheid van 1 g/cm³ en de wormeitjes zijn zwaarder. Een flotatie-oplossing bv. verzadigde magnesiumsulfaat of zoutoplossing heeft een dichtheid van circa 1,20 g/cm³. De wormeitjes zijn dan lichter en gaan drijven op de flotatie-oplossing.
Hoewel mestonderzoek al lang wordt gedaan, is nog nooit de dichtheid van de wormeitjes zelf bepaald. In het bijgaande onderzoek staan de dichtheden:
– Bloedwormeitjes (Strongylus spp. en Cyathostomins) 1,04 g/cm³.
– Spoelwormeitjes (Parascaris spp.) 1,09 g/cm³.
– Lintwormeitjes (Anoplocephala perfoliata) 1,06 g/cm³.
Lintwormeitjes zijn zelden te zien met mestonderzoek volgens de McMaster flotatiemethode. Terwijl toch circa 20% van de paarden lintworm heeft. Het onderzoek concludeert dat de weinig voorkomende lintwormeitjes niet door de dichtheid van de eitjes komt. Wellicht ligt hier een andere oorzaak aan ten grondslag.